Om in de wereld van de televisieseries te blijven, kunnen we stellen dat de eerste sectie een ‘pilootversie’ was, een episode die de toon zet. De opdrachtgevers wilden indruk maken en vertrouwden de eerste verluchte pagina, die meteen de aandacht trekt, toe aan een schilder met naam. Hij behoorde tot een al meerdere generaties actieve groep van Gentse verluchters, bekend onder de noodnaam ‘Meesters van Guillebert de Mets’, die geregeld voor de hertogen van Bourgondië werkten. Hij is een late vertegenwoordiger van die ‘Metsgroep’ en behoort tot de omgeving van de zogeheten Meester van Margaretha van Schorisse. Die is vernoemd naar een van diens opdrachtgevers, een abdis in Nijvel voor wie hij rond 1445 een schitterend gebedenboek verluchtte, vandaag bewaard in de KBR in Brussel.
Het groot aantal medewerkers aan het Brevier valt ook te verklaren door de duur van het project.
Zijn kunst is geworteld in de traditie en blijkt nauwelijks beïnvloed door het nieuwe realisme dat in dezelfde periode geïntroduceerd werd door schilders als Jan van Eyck of Rogier van der Weyden, de zogeheten Vlaamse Primitieven. In de grote initiaal waarmee de tekst van volume 1 begint, na de kalender, knielt koning David in gebed voor een altaar met retabel, een liturgisch meubel dat meestal in een kerk of kapel staat. De verluchter vond het echter niet nodig om de scène in een dergelijke omgeving te situeren. Het decor is abstract – een tegelvloer, een muurtje en een geruite achtergrond – en refereert nergens aan een reële ruimte. De marge is versierd met een hybride figuur, halfmens, halfdier, een bazuin spelende engel, een pauw en een voorstelling van de jonge David tegenover de geharnaste reus Goliath.