15de eeuws Meesterwerk

Het was op vraag van de monnik-historicus dom Ursmer Berlière (1861–1932) dat Paul de Hemptinne het precieuze Brevier aan de abdij van Maredsous schonk – ze waren immers afkomstig van een benedictijner klooster. Heel waarschijnlijk had de familie Hemptinne de manuscripten gekocht op de openbare veiling van 11 en 12 december 1866 van de bibliotheek van Charles Welvaert (1797–1866), pastoor in Gentbrugge.

De benedictijner abdij van Maredsous en het brevier van de Sint-Adriaansabdij van Geraardsbergen

De Abdij van Maredsous, opgericht in 1872, nam de fakkel over van de voormalige benedictijner abdijen die op het huidige Belgische grondgebied actief waren tot ze tijdens de Franse Revolutie opgeheven werden. Samen met de abdijen van Solesme en Beuron, waaruit ze is voortgekomen, werd ze meer dan tachtig jaar na deze omwenteling een speerpunt van de negentiende-eeuwse monastieke restauratie in Europa. Maredsous zette dus de erfenis voort, maar voerde ook aanpassingen en verbeteringen uit.

Het gebouw, in dertiende-eeuwse stijl ontworpen door architect Jean-Baptiste de Bethune (1821–1894), werd gefinancierd door de industriëlenfamilie Desclée. Een eerste verwezenlijking van de abdij was de oprichting van een abdijschool, kort daarna gevolgd door een op middeleeuwse leest geschoeide school voor kunstambachten. Net als bij hun voorgangers vertrok een aantal monniken van Maredsous als missionaris naar Brazilië en Congo. De abdij wilde ook aanknopen bij de intellectuele arbeid van de monniken van de befaamde Franse congregatie van Saint-Maur, richtte daartoe een bibliotheek op en stelde een groep monniken aan als onderzoekers.

Dom Columba Marmion (1858–1923), de derde abt, was een productief auteur van spirituele werken. Maredsous richtte op zijn beurt andere kloosters op of hielp bij de stichting ervan: de abdij van Olinda in Brazilië (1884), Sant’Anselmo in Rome (1890), Zevenkerken in Brugge en Keizersberg in Leuven (1899), Glenstal Abbey in Ierland (1927), de kloosters van Gihindamuyaga in Rwanda (1958) en Quévy in België (1969).

 

Na de Tweede Wereldoorlog kwam in Maredsous het toerisme op gang en de abdij lanceerde een eigen bier en eigen kaas, waarvan de verkoop vandaag de belangrijkste bron van inkomsten vormt voor de gemeenschap, bestaande uit een dertigtal monniken. Ze stelt ook talrijke mensen uit de streek tewerk. Elk jaar bezoeken meer dan een half miljoen mensen de abdij, wat haar tot een van de drukst bezochte plaatsen van Wallonië maakt.

De abdij zet volop in op de bevordering van cultuur en onderzoek. De neerslag daarvan zijn de indrukwekkende bibliotheek en de publicatie van La Revue bénédictine. Al meteen na de oprichting van de abdij werd begonnen aan de samenstelling van de intussen prestigieuze bibliotheek, waar onder meer het Brevier van Geraardsbergen deel van uitmaakt.

De boeken afkomstig uit de abdij van Beuron vormden de basis, die werd aangevuld met aangekochte of geschonken bibliotheken, onder meer die van het Engels Seminarie van Brugge en fondsen van voormalige benedictijner abdijen zoals die van Saint-Hubert. De bibliotheek van Maredsous wil de monniken vooral studie- en werkinstrumenten aanreiken in drie specifieke domeinen. Eerst en vooral de liturgie: de godsdienstoefening zet de monniken ertoe aan om de liturgie te bestuderen en ze toegankelijk te maken voor de gelovigen. Een tweede onderzoeksterrein is de Bijbel. In 1950 verscheen de Franstalige Bible de Maredsous, die vandaag in meerdere talen gepubliceerd wordt. Het derde domein is geschiedenis en patristiek (studie van de geschriften van de kerkvaders uit de eerste eeuwen), die door verscheidene monniken worden bestudeerd. De resultaten van al deze studies en die van onderzoekers uit de hele wereld worden gepubliceerd in La Revue bénédictine.

De meeste boeken van de bibliotheek zijn referentiewerken voor studie en onderzoek. Nochtans bezit de bibliotheek een niet te verwaarlozen aantal collecties van oude en zeldzame boeken: incunabelen (boeken gedrukt voor 1500), gravures, oude prenten en manuscripten, waaronder de vier delen van het Brevier van de Sint-Adriaansabdij van Geraardsbergen.

Die laatste werden in 1912 geschonken door graaf Paul de Hemptinne (1851–1923), die nauwe banden had met Maredsous. Zijn broer Hildebrand (1849–1913) was tot in 1909 de tweede abt van het klooster en twee van zijn zonen werden er monnik – dom Pie, overleden in 1907, en dom Jean, toekomstig bisschop van Lubumbashi. Zijn zus was abdis van Maredret. Het was op vraag van de monnik- historicus dom Ursmer Berlière (1861–1932) dat Paul de Hemptinne deze precieuze handschriften aan de abdij schonk – ze waren immers afkomstig van een benedictijner klooster.

Heel waarschijnlijk had de familie Hemptinne de manuscripten gekocht op de openbare veiling van 11 en 12 december 1866 van de bibliotheek van Charles Welvaert (1797–1866), pastoor in Gentbrugge. Welvaert was een prominent bibliofiel, die de meest prestigieuze boekveilingen frequenteerde en zelf de bibliotheek geërfd had van zijn broer Christophorus Bernardus Welvaert (1783–1864), die priester en decaan in Ieper was. Op pagina 13 vermeldt de verkoopcatalogus negen manuscripten afkomstig uit de Sint-Adriaansabdij van Geraardsbergen, waarvan lot 14 als volgt beschreven is: ‘Breviarum Manuscriptum, anno 1200. 4 beaux vol. in-fol. demi-rel. maroq. rouge. Manuscrit sur parchemin avec plusieurs miniatures et majuscules coloriées et rehaussées d’or’ (4 mooie volumes in folio, halflederen boekband in rood marokijn. Manuscript op perkament met meerdere miniaturen en gekleurde en vergulde kapitalen).

‘Breviarum Manuscriptum, anno 1200. 4 beaux vol. in-fol. demi-rel. maroq. rouge. Manuscrit sur parchemin avec plusieurs miniatures et majuscules coloriées et rehaussées d’or’

Dit zijn wel degelijk de vier delen van het Brevier. Hoe zijn ze bij de gebroeders Welvaert terechtgekomen? Christophorus, de oudste van de twee, was tussen 1815 en 1820 vicaris in Geraardsbergen. Het lijkt aannemelijk dat de manuscripten tijdens die periode in zijn bezit zijn gekomen, misschien kreeg hij ze wel van voormalige monniken van de abdij, van wie enkele seculier priester waren geworden en die nog manuscripten bezaten. Na zijn dood in 1864 kwamen het Brevier en andere documenten in de bibliotheek van zijn broer Charles terecht, waar ze een bijzondere plaats innamen. In 1866 werden de vier delen samen met de rest van Charles’ bibliotheek geveild en toen ze in 1912 aan de abdij van Maredsous geschonken werden, vond het Brevier dus opnieuw onderdak in een benedictijner abdij.

Dom Bernard Lorent, abt van Maredsous

Bibliografie

Dom G. Ghysen, ‘Fondation et essor de Maredsous, 1872–1923’, in La Revue bénédictine, 83, 1973, pp. 229–57.

 

Dom B. Lorent, ‘Dom Ursmer Berlière (1861–1932)’, in A. Sohn, Benediktiner als Historiker, Bochum, 2016, pp. 181–92.

 

Dom D. Misonne, En parcourant l’histoire de Maredsous (2 vol.), Dinant, 2005–15.

Gezicht op Geraardsbergen, in Antonius Sanderus, Flandria Illustrata, Amsterdam, 1641-44

De Sint-Adriaansabdij van Geraardsbergen

In 1096 (?) liet Robrecht II (1065–1111), graaf van Vlaanderen, de benedictijner Sint-Pietersabdij, die opgericht was aan het begin van de achtste eeuw door de heilige Hilduardus, bisschop van Toul, overbrengen van Dikkelvenne naar Geraardsbergen. Die stad had reeds in 1068 van graaf Boudewijn VI (1030–1070) stedelijke privilegies ontvangen. Vermoedelijk rond 1110 verwierf de abdij de relikwieën van de heilige Adrianus van Nicomedia (†303), waardoor ze kon uitgroeien tot een belangrijk bedevaartsoord in Vlaanderen. In 1175 werd de naam van de abdij veranderd in Sint-Adriaansabdij.

Volgens de Gouden legende, een boek met heiligenlevens samengesteld door Jacobus de Voragine rond 1259–66, was Adrianus een Romeins officier aan het keizerlijke hof van Nicomedia, gelegen in het huidige Turkije. Het verhaal gaat als volgt: Adrianus, onder de indruk van de moed van een groep christenen die vervolgd en gemarteld werd, verklaarde zichzelf christen en werd samen met hen gevangengezet en onderworpen aan een gruwelijke marteling. Zijn jonge vrouw Natalia was bij zijn marteling aanwezig, troostte hem in zijn lijdensweg en nam na zijn dood een van zijn afgehakte handen mee. Ze vluchtte naar Argyropolis, nabij Constantinopel, om te ontsnappen aan een keizerlijke ambtenaar die met haar wilde trouwen. Onderweg verscheen Adrianus aan haar en ze keerde terug naar Nicomedia om samen met andere martelaren te sterven. Adrianus en Natalia werden samen vereerd. Historisch is geen enkel feit bewezen, maar dit verhaal kende door de Gouden legende een grote verspreiding in Europa.

Meester van Gerard Brilis, De heilige Adrianus aanbeden door de Geraardsbergse abt Nicaise de Frasne, initiaal, en Scènes uit het leven en martelaarschap van de heilige Adrianus, medaillons

(ms. F°/3/4, fol. 95v)

De abdijkerk van Geraardsbergen, waarvan de bouw rond 1373 begon, werd meerdere malen vernietigd en heropgebouwd, tot de abdij op enkele gebouwen na vernield werd ten tijde van de Franse Revolutie.

Meester van Gerard Brilis, Presentatie van de relieken van de heilige Adrianus voor de poort van de Abdij van Geraardsbergen, initiaal (ms. F°/3/4, fol. 1r)

De kerk had verscheidene altaren en een koor, en een kapel gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, waar de abten begraven werden. Het zilveren reliekschrijn met resten van de heilige Adriaan, vervaardigd in 1423 onder prelaat Willem van Ideghem (Guillaume de Vorde), stond opgesteld in het midden van het koor. Pelgrims kochten als herinnering een pelgrimsinsigne, een klein metalen plaatje met een afbeelding van Adriaan in reliëf. Ze geloofden dat het insigne beschermende eigenschappen had en pinden het vast aan hun kledij of op de muur in hun huis. Drie verschillende pelgrimsinsignes met de heilige Adriaan zijn bijvoorbeeld aangetroffen in Besloten Hofjes, de religieuze retabelkasten van de zusters augustinessen in Mechelen, vervaardigd omstreeks 1530. Ook bij archeologische opgravingen in Zeeland, Dordrecht, Rotterdam, Egmond aan Zee, Zwolle en Canterbury werden insignes met de heilige gevonden.

De heilige Adriaan werd aanbeden in Vlaanderen, Noord-Frankrijk en Duitsland, en is de patroonheilige van Lissabon. Hij is meestal afgebeeld met een zwaard in zijn handen, een leeuw aan of onder zijn voeten en met een aambeeld. In Geraardsbergen werd de heilige Adriaan specifiek vereerd tegen de pest en een plotselinge dood. Tijdens de vijftiende en zestiende eeuw was Geraardsbergen bekend als Adrianopolis, de stad van de heilige Adriaan. Pelgrims trokken ‘ad sanctum Adrianum in Flandria’ (Johannes Molanus, Indiculus sanctorum Belgii, 1573). Het hele jaar door, maar vooral in de zomer, was er een grote toestroom.

Meester van Gerard Brilis, Gesluierde vrouwen in gebed voor het altaar van Sint-Adriaan, medaillon

(F°/3/4, fol. 1r)

Petrus Canivé, Zicht op de Sint-Adriaansabdij, Geraardsbergen, 1799

(Abdijmuseum Geraardsbergen)

De geschiedenis van de Sint-Adriaansabdij is terug te vinden in diverse kronieken en teksten, die de nauwe banden vermelden tussen het graafschap Vlaanderen, het Bourgondische hof en de abdij. Zo was de Bourgondische hertog Filips de Goede zeer welwillend jegens Adriaan Kimpe, prelaat van de abdij van Geraardsbergen van 1440 tot 1455. Hij benoemde hem tot raadgever en de abdij kreeg een bijzondere bescherming. Het was onder diens opvolger, prelaat Nicaise de Frasne, en op een ogenblik dat de abdij een bijzondere bloei en uitstraling kende, dat in opdracht van of als geschenk aan de abdij het Brevier van Geraardsbergen werd vervaardigd. De Franse koning Lodewijk XI (1425–1489) en zijn vrouw Charlotte van Savoie bezochten de abdij meerdere malen en waren gul met financiële giften. Niet alleen doneerden ze enkele malen een groot bedrag, rond 1480–83 gaven ze bovendien de opdracht aan een Gents atelier om een Vita van de heilige Adriaan te vervaardigen, rijk verlucht door bijzonder getalenteerde miniaturisten, onder wie de Meester van het Oude Gebedenboek van Maximiliaan (Wenen, Osterreichische Nationalbibliothek, Cod. ser. nova 2619).

De voorspoed van de abdij was groot en welstellende vrome gelovigen gaven omwille van hun zielenheil prestigieuze opdrachten voor de verfraaiing van de kerk. Zo werd omstreeks 1510–15 een beroep gedaan op de Brusselse schilder Jan Gossaert voor het vervaardigen van een groot altaarstuk voor de Onze-Lieve-Vrouwkapel. Het schilderij, de Aanbidding van de wijzen (nu in de National Gallery in Londen), werd gerealiseerd in opdracht van Daniël van Boechout, heer van Boelare en Beverweerd (1450–1527), vriend en raadsheer van Filips van Bourgondië. In 1515 liet hij ook de relieken van de apostel Bartholomeus van de kartuizerpriorij in Sint-Martens-Lierde naar Geraardsbergen overbrengen. Gossaerts Aanbidding werd later verkocht aan Albrecht en Isabella, die het schilderij tijdens hun bedevaart in 1600 gezien hadden. Ze betaalden de prelaat het aanzienlijke bedrag van 1200 gulden en brachten het onder in de kapel van het Koudenbergpaleis in Brussel.

De abdij had een omvangrijke bibliotheek, maar over de inhoud is weinig bekend. De verspreiding ervan tijdens de Franse Revolutie was chaotisch en werd niet gedocumenteerd. Manuscripten werden door monniken meegenomen als privébezit en boeken kwamen in het begin van de negentiende eeuw op de markt terecht en vonden zo hun weg naar collecties wereldwijd.

Behalve het Brevier van Geraardsbergen was het bekendste verluchte handschrift de grote twaalfde-eeuwse Bijbel van de Abdij van Geraardsbergen, die slechts fragmentarisch bewaard is, onder meer in Oslo en als losse folio’s in buitenlandse collecties. Uit de vijftiende eeuw zijn enkele mooi verluchte missalen en brevieren bekend, waarin Adriaan wordt afgebeeld, of de feestdagen van de heilige (4 maart, 27 mei en 26 augustus) in de kalender zijn opgenomen. Ook afkomstig uit de abdij zijn een getijdenboek uit ca. 1450, vandaag in het Fitzwilliam Museum van Cambridge. Een verlucht missaal, vervaardigd in opdracht van abt Jan de Broedere rond 1520, werd geveild bij Christie’s London op 13 juni 2002 en is vandaag in het bezit van antiquariaat Les Enluminures. De Universiteit van Gent bewaart een met pentekeningen versierde Opera van Hugo van Sint-Victor, en in de KBR bevindt zich een tweedelig vijftiende-eeuws brevier met vergulde initialen. De reeds vermelde mooi verluchte Legende van de heilige Adriaan toont de opdrachtgevers, de Franse koning Lodewijk XI en zijn echtgenote, biddend voor het altaar van de heilige Adriaan en omringd door prachtige randversieringen van bidsnoeren uit parelmoer en koraal. Amper een handvol titels van mooi verluchte handschriften is bekend, een fractie van wat de abdijbibliotheek ooit bezat.

Middeleeuwse manuscripten afkomstig uit de bibliotheek van de Sint-Adriaansabdij, Geraardsbergen

Bijbel van de Abdij van Geraardsbergen, Oud Testament, ca. 1200, 4 delen, waarvan alleen delen 2 en 3 bewaard zijn, gedeeltelijk ontmanteld. Onderdelen bevinden zich in:

 

- Oslo, Schøyen Collection, inv. 006/1

- Dublin, Chester Beatty Library, inv. W 222.1

- Privébezit, losse folio’s geveild bij Sotheby’s London op 25 maart 1975 (lot 2943) en op 5 juli 2015 (lot 4), en bij Christie’s London op 3 december 2015 (lot 6)

 

Hugo van Sint-Victor, Opera, 13e–15e eeuw

Gent, Universiteitsbibliotheek, Hs. 546

 

Getijdenboek, ca. 1450

Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms 244

 

Brevier, twee delen, 15e eeuw

Brussel, KBR, ms. 8909 en ms. 8910

 

Legende van de heilige Adriaan

Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. Ser. n. 2619

 

Missaal van de Sint Adriaensabdij, vervaardigd in opdracht van abt Jan de Broedere, ca. 1520

Parijs-Chicago-New York, Les Enluminures

Lieve Watteeuw

Bibliografie

L. Campbell, Jean Gossart. The Adoration of the Kings. From the National Gallery Catalogues: The Sixteenth-century Netherlandish Paintings with French Paintings before 1600, Londen, 2021.

 

C. D’Huyvetter, B. De Longie, M. Eeman, A. Linters, Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Aalst (Construction through the ages in Flanders, 5n1, A-G), Gent, 1978. https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/13428

 

G. Van Bockstaele, ‘Abbaye de Saint-Adrien, à Grammont’, in Monasticon belge, 7 (Province de Flandre Orientale, 2), Luik, 1977, pp. 53–128.

 

G. Van Bockstaele, Het cultureel erfgoed van de Sint-Adriaansabdij van Geraardsbergen in woord en beeld, 1096–2002, Geraardsbergen, 2002.

 

G. Van Bockstaele, F. De Chou, De Sint-Adriaansabdij: 900 jaar te Geraardsbergen, 1250 jaar in het land van Aalst. Bijdrage tot de geschiedenis van het Benedictijns monachisme in Vlaanderen, Geraardsbergen, 1981.

 

E. Van Mingroot, ‘Het stichtingsdossier van de Sint-Adriaansabdij te Geraardsbergen (1081–1096)’, in Bulletin de la Commission royale d’Histoire, 153–1, 1987, pp. 1–64.